vrijdag 2 april 2021

De strijd om de Duitse Afrikaanse koloniën

 Het voorliggende boek handelt over de ongelijke strijd tijdens de Eerste Wereldoorlog om de Duitse koloniale bezittingen in Afrika. Naast zijn Aziatische bezittingen bezat Duitsland in 1914 in Afrika: Oost-Afrika, Zuidwest-Afrika, Kameroen en Togo. Duitsland was de mening toegedaan dat Europese landen die met elkaar in oorlog raakten, deze niet moesten uitvechten in hun kolonies daar de inheemse volkeren hiermee niets te maken hadden, en tevens geen getuige dienden te zijn hoe blanken (toch hun meesters!) elkaar bevochten. Dat was toch geen zicht, meenden ze. De geallieerden (Groot-Brittannië, Frankrijk, België en Portugal) hadden hier geen oren naar en waren tuk op de Duitse koloniale bezittingen. Zo makkelijk kregen ze echter de Duitse kolonies niet in handen. Dat blijkt alvast uit het leesbare boek van Bas de Groot, die al menig boek over de grote wereldbrand op zijn palmares heeft staan.

Veelal konden de geallieerden een veelvoud aan troepen inzetten en waren de Duitsers en hun zwarte hulptroepen, de gevreesde Askari telkens in de minderheid. De Duitse militairen hadden echter drie grote troeven in handen: ze vochten uiterst flexibel, de Askari waren zeer betrouwbaar en hun medische dienst was de beste van Afrika. In Duits Oost-Afrika (het huidige Zambia) vocht de briljante Duitse generaal Lettow-Vorbeck met zijn 14.000 manschappen jarenlang succesvol tegen 130 à 160.000 geallieerden. Op een bepaald moment vocht de Schutztruppe, aldus de naam van de Duitse koloniale strijdmacht, in de Britse en Portugese kolonies. Pas einde november 1918 gaf hij zich over.

In Zuidwest-Afrika (thans Namibië) stonden 2000 Duitsers (waaronder een compagnie dromedarissen-cavalerie) tegenover 50.000 Britten en Zuid-Afrikanen. Deze laatsten hadden in oktober 1914 met een zware rebellie af te rekenen. Zowat een vierde van de gemobiliseerde Boeren weigerde tegen de Duitsers te vechten. Ze deserteerden of liepen naar de Duitsers over. Pas in juli 1915 kwam er een einde aan de ongelijke strijd.

In Kameroen beschikte de Schutztruppe over dertig Duitse officieren en onderofficieren en 1650 Askari-troepen. Wegens gebrek aan paarden verplaatsten de Duitsers zich op ossen. Een foto getuigt hiervan. Tegenover hen stond een overmacht aan Britse en Franse koloniale troepen. Toch konden de Duitsers het nog tot februari 1916 volhouden eer ze zich overgaven. De strijd in het kleine Togo duurde nauwelijks enkele weken. De kleine Duitse politiemacht aldaar was niet in staat om veel weerstand aan de geallieerden te bieden.

Het boek van Bas de Groot laat zich vlot lezen en drijft voor een aanzienlijk deel op verslagen, brieven en documenten van de Duitsers. Deze geven een goed beeld van de omstandigheden waarin diende gevochten en geleefd
te worden. Steeds weer was er een gebrek aan munitie, wapens, voedsel... Vooral de troepen van von Lettow-Vorbeck konden rekenen op de onvrijwillige mildheid van de Britten. Een minpunt is echter dat het boek, met tal van onbekende illustraties, voor een deel ontsierd wordt door nogal wat druk- en schrijffouten.

Bas de Groot, "De strijd om de Duitse Afrikaanse koloniën: Oost-Afrika, Zuidwest-Afrika, Kameroen, Togo: 1914-1918". Soesterberg, Aspekt, 2021. Ill., 451 blz. Gen., 29,95 €  ISBN 978-94-6424-077-1

vrijdag 26 maart 2021

Een geviseerde burgemeester

 Karl Lueger (1844-1910) was burgemeester van Wenen van 1897 tot aan zijn overlijden in 1910. Hij maakte van de hoofdstad van de Donaumonarchie een moderne metropool. Omwille van zijn antisemitische uitspraken en overtuiging wordt hij vandaag geviseerd door de extreemlinkse militanten van BLM en de woke-pers. 

Over hem schreef ik tijdens de afgelopen weken een biografisch opstel om een en ander duidelijk te maken. Zo was zijn antisemitisme enkel een middel om aan de macht te komen. Trouwens het antisemitisme was toen schering en inslag in de meeste Europese landen. Het artikel zal eerlang in het tijdschrift Tekos verschijnen.

maandag 15 maart 2021

Der Vierjahresplan: moedig initiatief van uitgeverij Aspekt


 Terecht stelt Perry Pierik in zijn inleiding dat de Vierjahresplannen van de nationaalsocialistische economie een onderbelicht en verwaarloosd thema in de NS-geschiedschrijving vormen. Nog steeds geldt het boek van Dieter Petzina, Autarkiepolitik im Dritten Reich als het standaardwerk bij uitstek. Dat boek verscheen echter al in 1968... Het hele plan kwam voort uit het feit dat de nazi's begrepen dat zij een stabiele oorlogseconomie nodig hadden. De lessen uit de Eerste Wereldoorlog speelden hierbij een belangrijke rol. Duitsland toonde zich toen kwetsbaar. Een nieuwe oorlog diende aan deze kwetsbaarheid een einde te maken en voor stabiele grenzen te zorgen. 

Aan de basis vandeze plannen lag de autarkische gedachte, waardoor Berlijn geen kolonies nodig zou hebben en onafhankelijk zou zijn van de  Angelsaksische wereld (World Island). Vanaf 1933 werd er steeds nauwer samengewerkt tussen industrie en de strijdkrachten. Feit dat een belangrijke invloed zou hebben op de Duitse militaire successen vanaf de nazomer van 1939. De plannen brachten wapens en materiaal voort om de Blitzkrieg maximaal te kunnen laten draaien. Ook waren de successen voor een groot deel te danken aan het feit dat geen enkele Blitzkrieg langer dan zes weken duurde. Pas met Unternehmen Barbarossa, het mega-offensief tegen Sovjet-Rusland, liep het mis. Een snelle overwinning bleef uit en de Duitse oorlogseconomie was te onstabiel voor een langdurige oorlog. Pas met de komst van Albert Speer, begin 1942, zou de hele economie op oorlogsvoet geschoeid worden. Maar de resultaten op het slagveld waren pas vanaf het voorjaar van 1943 toonbaar. Toen was het Vierjahresplan allang voorbijgestreefd. De Duitse legers hadden al geruime tijd te kampen met twee grote nadelen: te weinig (soldaten, bevoorrading en wapens) en te laat (aan het front). Bovendien was de Duitse oorlogseconomie niet voorzien op een meerfrontenoorlog en had ze meer en meer te lijden onder de bombardementen. 

Eerder al verschenen bij Aspekt de jaargangen 1938 en 1939 van Der Vierjahresplan in facsimiledruk. Thans volgen de jaargangen 1940 en 1941. Uitgever Perry Pierik heeft heel wat moeite ondernomen om een zo goed als volledige collectie (hier en daar ontbreekt een nummer) op de kop te kunnen tikken. De meeste nummers vond hij in de stadsbibliotheek van Trier. Samen geeft de collectie een goed beeld van een van de grondpijlers van de nationaalsocialistische leer; namelijk het verkrijgen van Lebensraum in Europa. 

Het tijdschrift zelf werd heel verzorgd uitgegeven met heel veel geïllustreerde (sommige zelfs in kleur) advertenties waarin vooral allerhande wapentuig en landbouwmachines aangeprezen worden. Het tijdschrift staat ook vol statistieken. Der Vierjahresplan was het naamkaartje van de Duitse industrie dat over de hele wereld indruk diende te maken. Ideaal voor studenten en publicisten die de nazi-economie nader onder de loep willen nemen. De letterlijk gewichtige boekdelen zijn op het eerste gezicht weliswaar prijzig te noemen maar gezien hun omvang is dat wel gerechtvaardigd. Bedenk dat een enkel nummer algauw antiquarisch 15 à 20 euro kost. De boekwerken werden bovendien op zuurvrij papier gedrukt. 

Der Vierjahresplan 1940 (1100 blz., 89,95 euro) en 1941 (956 blz., 99,95 euro), Soesterberg, Aspekt, 2020. Telkens met een inleiding van de hand van Perry Pierik.

donderdag 11 maart 2021

Idiotisme ten top

 De verengelsing van onze universiteiten neemt dagelijks toe. Zo brengt de gewezen Utrechtse professor en publicist Maarten van Rossem het meest extreme voorbeeld dat hij ooit beleefde, naar voren.

Hij legt er de nadruk op dat ie het niet uit zijn duim zoog. Het middeleeuwse gedicht Van den vos Reynaerde, dat aan een Nederlandstalige universiteit in het Engels werd gedoceerd, inclusief voorzien van een Engelstalige vertaling. Moet er nog zand zijn? Wetende dat zulke wantoestanden ook aan 'Vlaamse' universiteiten bestaan. 

dinsdag 23 februari 2021

Nogmaals Leo Vindevogel

 In het laatste nummer van het Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis van 2020 analyseert de gerespecteerde directeur en historicus van het Soma, Nico Wouters het proces Leo Vindevogel - het artikel telt 35 blz. De ondertitel is veelbetekenend: Historische waarheid en beeldvorming over de repressie in Vlaanderen. De auteur stelt dat "puur juridisch is het onderzoek robuust en zijn de tegenargumenten zwak". 

Nico Wouters fileert op een zeer leesbare wijze het strafdossier tegen Vindevogel en merkt op dat de toenmalige strafrechters zich niets te verwijten hebben omdat er een solide bewijslast tegen de beklaagde Vindevogel bestond. Meer de beklaagde had zichzelf aan de galg gepraat vermits hij bij zijn standpunten (onder meer pro-Duitse gezindheid en het aangeven van verzetslui) gebleven was. Eigenlijk had hij zijn doodvonnis aan zichzelf te wijten vermits hij zichzelf onmiddellijk na de bevrijding bij de rijkswacht had aangegeven, en niet mee met zijn familie naar Duitsland gevlucht was. Indien hij een of twee jaar later voor de repressierechtbank had gestaan, dan zou hij er met een veroordeling van vijf of tien jaar vanaf zijn gekomen. Daarbij moeten we, aldus historicus Wouters, ook wijzen op de zwakke verdediging van Vindevogel. Zijn advocaten hebben niet het onderste uit de kan gehaald om zijn vel te redden. De Soma-directeur geeft wel toe dat "niet duidelijk is welke feiten nu uiteindelijk hebben doorgewogen" om hem tot de doodstraf te veroordelen, en is het proces "relatief snel" afgehandeld. 

Alle argumenten (onder andere het stenografisch verslag) die door de tegenpartij aangevoerd wo(e)rden om de oorlogsburgemeester van Ronse te verdedigen, worden door de auteur afgewimpeld als 'beeldvorming'. Ook mijn zorgvuldig gedocumenteerde Vindevogel-biografie ondergaat dat lot. Niet in het minst omdat ik het door wijlen Jan Verroken zorgvuldig opgestelde stenografisch verslag gebruikte en er geen kritische reflecties bij stelde. 

Wouters besluit op eerder sombere wijze: "Ik ben daarom sceptisch: dit artikel verlegt hoogstens een steentje. Geschiedschrijving zal de koers van een rivier niet meer veranderen wanneer de bedding van een beeldvorming is uitgegraven". Het is wel mooi gezegd/geschreven. Ik vraag me daarbij af waarom Nico Wouters in zijn monumentaal boek over de oorlogsburgemeesters uit 2004 met geen woord rept over Vindevogel? Hij had toen immers de uitzonderlijke gelegenheid om een en ander naar voren te brengen,
wat hij dus verzuimde. Een gemiste kans. 

Ere wie ere toekomt. Nico Wouters maakte voor zijn onderzoek gebruik van een bron die ik voor mijn biografie niet raadpleegde omdat ik het bestaan ervan niet wist: het Archief Correctionele Rechtbank van Oudenaarde dat zich in het Rijksarchief van Gent bevindt.

donderdag 18 februari 2021

Nieuwe foto Karstjäger

 Een tiental dagen geleden kon ik op een Duitse digitale veiling een originele Duitse persfoto uit 1943 verwerven. Het betreft een foto afkomstig uit het archief van Weltbild Berlin, en stelt een batterij lichte bergartillerie voor, gedragen door muilezels. Typisch voor de Karstjäger of de 24. Waffen-SS- Gebirgsbrigade was dat de begeleiders van de dieren van Bosnische afkomst waren. Deze zeldzame en unieke foto draagt als datum 21 december 1943.

Door corona is mijn boek over de Karstjäger: de korte geschiedenis van de 24. Waffen-SS-Gebirgsbrigade/Division 'Karstjäger' in Noordoost-Italië en Slovenië, 1943-1945, verschenen begin 2020, nog niet veel in de belangstelling kunnen komen. Het boek is bij mij verkrijgbaar en kost 15 euro en 3 euro verzendingskosten.


vrijdag 12 februari 2021

Over nitwits en negativisten

 Enige weken geleden verscheen er een speciaal nummer van het tijdschrift Newsweek Vlaanderen gewijd aan het vijftigjarig bestaan van het Vlaamse parlement. Het is een verzorgd en kleurrijk uitgebracht nummer. Voor zover niets aan de hand. Toch was deze speciale editie aanleiding tot een heleboel heibel vanwege een resem moderne Vlaamse historici, waarvan de meeste geen kaas gegeten hebben van de geschiedenis van de Vlaamse Beweging, laat staan van het Vlaams-nationalisme. Zij wilden enkel provoceren. Vooral de commentaren van 'dagbladhistoricus' Marc Reynebeau en de ULB-docent Peter Lagrou, kleinzoon van de gewezen seminarist en Vlaamse SS-leider René Lagrou vielen hierbij in het oog.

Beide heren behoren tot het soort figuren die al braakneigingen krijgen bij het horen alleen al van de woorden 'Vlaams', 'Vlaanderen', 'Vlaams-nationalisme' of Vlaamse Beweging in het algemeen. Het zijn pure negativisten. Zij willen alles wat betrekking heeft op Vlaanderen, de Vlaamse Beweging zoveel mogelijk schade berokkenen. Hoeven we ons ook maar iets aan te trekken van de mening van beide heerschappen? Hoegenaamd niet. Zij kregen immers al kansen genoeg. Binnenkort vertrekt Reynebeau sowieso met pensioen, en Lagrou jr. heeft de kans gemist om ook maar enig werk van nut, nl. een betrouwbare en informatieve biografie van zijn grootvader, te schrijven.

Het is tegenwoordig opvallend dat een aantal poco-historici er tegenwoordig een gewoonte van maken om alles wat betrekking heeft tot de Vlaamse Beweging zoveel mogelijk schade te berokkenen. Zij krijgen hierbij volop de steun van de media. Vlaamse Bewegers staan tegenover deze tendens nagenoeg machteloos wegens gebrek aan eigen media (met uitzondering dan van Doorbraak.be).

Overigens was heel de hetze rond de brochure 50 Jaar... niets meer of minder dan een storm in een glas water. Toch is het voldoende om er een aparte paragraaf aan te wijden in mijn biografie over Staf de Clercq in wording.