“Flamisme”
Eens
vertelde Martin Ros me dat hij van alle nog in leven zijnde Nederlanders de
grootste collectie boeken over de Vlaamse Beweging of “flamisme”, zoals hij
onze emancipatiebeweging wel eens noemde, bezat. “Ja, jochie, daar sta je van
te kijken maar het is zo !”, voegde hij er nog veelbetekenend aan toe.
Uiteraard twijfelde ik niet aan de woorden van deze ‘gedreven boekenfanaat’,
die zichzelf omschreef als de ‘laatste kabouter van het grote boekenvak’.
Het
was trouwens door zijn interesse in een ‘aantal curieuze kanten’ van de
geschiedenis van de Vlaamse Beweging dat we met elkaar in contact kwamen. Op 8
maart 1996 schreef Martin me een brief —bij mijn weten maakte ie nimmer gebruik
van een pc— waarin hij aanvullende gegevens vroeg over enkele figuren die hij
in het vervolgdeel van zijn in 1995 verschenen Jakhalzen van het Derde Rijk wenste te publiceren. Nu dat tweede
deel is nooit verschenen maar het leidde wel tot een eerste van een reeks persoonlijke
ontmoetingen.
Onze allereerste ontmoeting vond plaats in april 1997 in een Indonesisch restaurant dat hij vaak frequenteerde. De kennismaking in het gezelschap van vriend Gui van Gorp verliep allerhartelijkst. Alsof we elkaar al jaren kenden. Martin bezat dan ook een innemende persoonlijkheid. Als een machinegeweer stak hij van wal, al springende van het ene naar het andere onderwerp. Bij wijze van kennismaking vond er eerst een soort ruilbeurs van boeken en tijdschriften plaats. Telkens weer klonk het: ‘Dat is geweldig’. Diverse onderwerpen als gestigmatiseerde vrouwen, de uitgeverswereld, collaboratie, het drama van Mayerling, keizerin Sissi, de polderpolitiek van Wim Kok, Paul Léautaud, Vlaamse Beweging, Adolf Hitler, de Ronde van Vlaanderen, bibliotheken… kwamen aan bod.
Kelkje
Zijn
geliefkoosde ‘Dat weten jullie toch !’, ‘Is dat zo?’ en ‘Dat moeten jullie
absoluut lezen!’, werden bij haast ieder onderwerp herhaald. Naarmate de uren
verstreken en het verbruik van menig glas jonge jenever (een ‘kelkje’) en wijn
steeg, werd onze gastheer steeds luidruchtiger. Af en toe bonkte hij met zijn
vuisten op tafel om zijn uitspraken kracht bij te zetten. Kopjes en glazen
wipten dan even omhoog. Eenmaal viel er een glas wijn om waarbij de in de buurt
liggende boeken inderhaast gered dienden te worden. De vriendelijke dienster
maande ‘meneer Ros’ wat stiller te willen zijn. Zijn stem daalde dan tot
fluisterniveau om na vijf minuten weer het volume van voorheen te bereiken.
Met
Martin Ros spreken was in feite luisteren naar een stortvloed van woorden, waar
je af en toe eens een woord kon tussenbrengen. Om een originele boutade in de
overtreffende trap zat hij nooit verlegen. Je vroeg je wel eens af of hij ooit
tot rust kwam. Brieven van hem waren ofwel in een schier onleesbaar handschrift
gesteld, ofwel getypt en een uitnodiging voor de correspondent om er de juiste
woorden aan toe te voegen. De gedachten van Martin gingen immers vlugger dan
zijn vingers het tempo konden aanhouden.
Het volgende jaar spraken Gui en ik met Martin op dezelfde plaats af. In afwachting van zijn komst, wandelden we langs het kanaal. Plots fel getoeter. Martin Ros in zijn blitse kleine sportwagen met op de achterbank ettelijke boekentasjes, zat hevig gesticulerend naar ons te zwaaien. Wij vlug naar hem toe. Hij hield immers het verkeer op maar het kon hem blijkbaar geen zier schelen. ‘Hoe gaat het in Vlaanderen?’, luidde zijn eerste vraag. Het duurde toch een paar minuten eer we hem ervan konden overtuigen eerst zijn wagen te parkeren, en dan het gesprek verder te zetten. De rij auto’s achter hem was inmiddels tot een heuse file uitgedeind. Van al het geclaxonneer achter zich trok hij zich geen moer aan. Of hoorde hij het niet?
Deventer
Diezelfde
zomer, begin augustus 1998, vertoefden mijn echtgenote en ik op de grootse
boekenmarkt in Deventer. Op een bepaald moment ontwaarde ik aan een boekenkraam
Martin Ros bepakt met een rugzak en enkele tassen vol boeken. Prompt en vol
enthousiasme gaf hij de dame naast mij enkele hartstochtelijke zoenen. Het ging
allemaal danig vlug dat ik de tijd niet kreeg hem er op te wijzen dat de dame
in kwestie helemaal mijn echtgenote niet was. Consternatie ! Ze vatte de zaak
evenwel sportief op en bleek Martin door zijn radiopraatjes te kennen. Toen
even later mijn wettelijke wederhelft zich bij ons voegde, werd het zoenen met
evenveel overtuiging herhaald.
Graag vermeld ik ook nog dat hij samen met Perry Pierik in het midden van de jaren 1990 uitgeverij Aspekt in Soesterberg oprichtte. Het grootste deel van zijn boeken hebben er een nieuwe thuis gevonden.
Voor
mij was Martin Ros een hele grote meneer uit het boekenvak, die zijns gelijke
niet kende in Vlaanderen —met uitzondering dan van Gaston Durnez en Ludo Simons.
Iemand voor wie ik dagelijks mijn denkbeeldige pet afnam. Telkens was het een
genot om een brief van hem te mogen ontvangen, en een tijdlang wekelijks zijn
radiopraatje op Selexyz te beluisteren. Het is een genoegen en een eer om hem,
de Vlamingenvriend, hier als afscheid een eresaluut te mogen brengen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten